Kerstvakantie. Eindelijk tijd voor vakliteratuur. Kinderen op stil dus, en Netflix aan. Dit jaar viel de keuze op The Vietnam War, een kleine duizend minuten Amerikaanse ontluisterende kwaliteitstelevisie. Gezellig is anders tijdens de feestdagen maar een IMDB-score van 9.1 is bij ons thuis einde discussie.
The Vietnam War neemt je mee naar de oorlog die zoveel meer was dan een gewapend conflict in Azië. De Vietnamoorlog was een microkosmos, zo wordt bij herhaling gesteld. Alles wat speelde, speelde in Vietnam. Dat maakt deze documentaire verplichte kost voor zo’n beetje iedereen. Internationale politieke verhoudingen je ding? Geïnteresseerd in hoe sociaaleconomische verschillen en racisme doorwerken? Benieuwd hoe je families kunt verscheuren? Gordijnen dicht en kijken maar.
Als organisatiekundige sloeg ik vooral aan op de verhaallijn die een inkijkje geeft in de besluitvorming rond het dossier Vietnam. The Vietnam War is vooral ontluisterend omdat niemand, echt niemand van Amerikaanse zijde leek te geloven in een goede afloop. Van meet af aan! Maar ja, wie keert dan het Communistische Gevaar? Maar ja, we zijn er nu toch al met wat militair adviseurs. Maar ja, gezichtsverlies als we ons na wat tegenslagen zouden terugtrekken. Maar ja, presidentsverkiezingen, et cetera. De Vietnamoorlog ontvouwt zich in deze documentaire als een opeenstapeling van grote en kleine rampzalige keuzes die zichzelf leken te nemen – niemand die ze wilde, en toch bleven ze komen.
Hoe kan dat toch, vraag je je ook hier weer af. Hoe kan het toch dat ‘iets’, in dit geval een oorlog, z’n eigen momentum ontwikkelt en een ontstopbare machine lijkt te worden? The Vietnam War suggereert dat cijfers en statistieken hierin een kwalijke rol spelen.
Wil je een oorlog kunnen uitleggen, dan moet je hoopgevende resultaten kunnen overleggen. Maar hoe maak je duidelijk dat het goed kant op gaat? Zoals dat gaat met oorlog op vreemde bodem moesten de Amerikanen het hebben van ‘zachte’ indicatoren. In de woorden van President Lyndon B. Johnson: “the ultimate victory will depend on the hearts and minds of the people who actually live out there”.
Klinkt redelijk, maar met redelijkheid win je geen oorlogen. Vietnam werd de oorlog waarin zachte winsten niet meetelden om de eenvoudige reden dat je ze niet kunt tellen. Progressie en meetbaarheid werden synoniemen. Een wrange omkering van de logica, aldus een van de betrokkenen: omdat we het belangrijke niet konden kwantificeren, zijn we het kwantificeerbare belangrijk gaan maken. Het resultaat: blinde focus op holle cijfers (de beruchte ‘body count’), een mathematisch vertrouwen in het aanstaande (maar immer uitblijvende) ‘omslagpunt’ naar de eindoverwinning, en de onvermijdelijke vervalsing van data om de honger naar lichtpunten te stillen (geëxecuteerde bejaarden en zuigelingen aanmerken als vijandelijke strijders). In Vietnam spraken de cijfers spraken voor zichzelf, maar vooral in de zin dat ze compleet losgezongen raakten van de situatie waarvan ze verslag zouden moeten doen. Hoopgevende cijfers, olie op het oorlogsvuur, tot het verdrietige eind.
Iets om van te leren? Jazeker. Maar gaan we het ook doen? “We will not make the same old mistakes”, bezwoer Amerikaans nationaal veiligheidsadviseur Henry Kissinger in 1969, “we will make our own”.