Nu het old school pussy-grabbing machismo kantoor gaat houden in de Oval Office, zou je bijna weer gaan denken dat seksisme een overzichtelijk probleem is, met de man als onvermijdelijke dader.
Toegegeven: we, mannen, maken het nog steeds bont. We vragen ons hardop af de vrouwtjes economische kwesties wel snappen, vinden het maar wat lastig te bevatten dat die mooie benen over straat zouden willen lopen zonder wat met ons te willen gaan drinken, beginnen te schutteren als we het fenomeen male privilege uitgelegd krijgen en trekken ons dan maar terug in quasi-ironische producten, pagina’s, programma’s of complete zenders waar we ongegeneerd onze mannelijkheid kunnen vieren.
Het vraagstuk wordt lastiger wanneer seksisme institutional blijkt en het probleem dus ligt “by society and its institutions as a whole, through unequal selection or bias, intentional or unintentional; as opposed to individuals making a conscious choice to discriminate”. De voorbeelden zijn bekend en talloos, zoals vrouwen die meer betalenvoor producten dan mannen, terwijl ze toch al minder betaald krijgen voor hetzelfde werk. Institutioneel seksisme – seksisme dat zich verstopt in sociaal-culturele codes, in wetgeving, in carrièrekansen, in productontwerp – is misschien wel verraderlijker dan het klassieke man-bijt-vrouw. Moeilijker te traceren, sneller geaccepteerd als een gegeven en, juist door het ontbreken van een gezicht, nauwelijks aan de schandpaal te nagelen.
Nu is seksisme geen wedstrijd, maar wanneer ik zou mogen stemmen op de meest abjecte variant, dan kies ik toch voor wat moeders elkaar aandoen. Bloedlink om als man iets te schrijven hoe vrouwen elkaar bejegen – voor je het weet word je ervan verdacht je te verlekkeren aan een goeie cat fight – maar de vrouwenzaak lijkt me te belangrijk om alleen aan vrouwen over te laten.
Casus: mijn vriendin vertrekt voor een maand naar Nieuw-Zeeland. Zonder mij, zonder kinderen. Niet omdat het moet, maar omdat het kan.
Als ik er in mijn eentje een tijdje op uit trek leidt dat zelden tot beroering. Feit dat ik vader ben doet blijkbaar niks af aan wat mij als man toekomt.
Hoe anders ligt dat bij het moederschap. Dat de kinderen (formeel protest) en ik (bezwaren bekend bij redactie) iets vinden van de langdurige uithuizigheid lijkt me nog wel te billijken. Dat andere mannen onrustig beginnen te draaien bij het idee dat reislust wel eens besmettelijk zou kunnen blijken, soit – zegt vooral iets over de hulpeloosheid van de eerste sekse. Maar de manier waarop moeders elkaar de maat durven te nemen is ronduit onfris.
“Mooi land, Nieuw-Zeeland, hoor ik” wordt al snel “een maand is wel lang zeg” wordt al snel “dat je dat kunt, zeg” wordt al snel “dat zou ik niet kunnen” en eindigt niet zelden met suggestie “dat ook jij dat niet moeten willen, niet als je een goede moeder wilt zijn”.
Alle moeders? Tuurlijk niet. Net de verkeerde getroffen? Mooi niet. Hoe dan ook: het principe lijkt me hier belangrijker dan de kwaliteit van de steekproef.
Dat het moederschap de ongelijke behandeling van vrouwen versterkt is al droevig genoeg. Wanneer uitgerekend andere moeders de mamatroef gaan spelen is het einde zoek, lijkt mij. Als solidariteit te veel gevraagd is, dan maar snoeihard aanpakken, die moedermaffia.